Oneindig thuis
Oneindig thuis
we liepen richting het water
met handen warm in de zakken
het was tenslotte nog maart
maar de zon strooide reeds
zilver in onze ogen, en we
zwegen alsof het zo hoorde
tijd genoeg om achterom te
kijken naar onze voetafdrukken
in de klei van het wad
spreken zou haast oneerbiedig
zijn in deze oneindigheid
zonder muren, zonder dak
en wie toch zou er luisteren
wanneer gebeden, als fluister,
worden gegeven aan het water
wie zou er horen als lachen geluidloos
wordt, en verwaaid in een maartse
lente hoog boven het zoute slijk
enkel de glimlach rond je ogen
verteld wat je al die jaren hebt
gegeven en bijeen gejut
bewaard in de schatkamers van je hart
ik mocht gast zijn
in jouw huis zonder muren,
zonder dak
en ik begreep